Een jonge vrouw van 32 jaar was in behandeling vanwege een borderline-persoonlijkheidsstoornis. Er werd besloten een aanvullend diagnostisch traject te starten, omdat de behandeling vastliep en er voorafgaand slechts minimale diagnostiek had plaatsgevonden. Tijdens het intelligentie-onderzoek bleek patiënte een veel hogere intelligentie te hebben dan verwacht (WAIS-IV-NL TIQ 134). Dit was voor de onderzoekende GZ-psycholoog een reden om een hoogbegaafdheidsspecialist te betrekken bij het diagnostiekproces.
Er werd een ontwikkelingsanamnese uitgevoerd, waarbij er in de gehele ontwikkeling signalen te vinden waren die wezen op hoogbegaafdheid. Als kind en jongere bleek patiënte moeite te hebben met het aangaan van nieuwe dingen, en de executieve functies waren onvoldoende goed ontwikkeld, waardoor haar potentie niet altijd goed tot uiting kon komen. Ze maakte haar opleidingen niet af, omdat ze na één tot twee jaar was uitgekeken op de opleiding en/of omdat ze de opleiding te moeilijk vond, vanwege problemen met het leren leren en het plannen van de opdrachten die van haar gevraagd werden. Ze had faalangst die er voor zorgde dat ze zelf opleidingen beëindigde, anticiperend op een slechte beoordeling die ze in haar ogen zou krijgen. Daarnaast was ze opgegroeid in een onveilige thuissituatie en kwamen er al jong veel volwassen taken op haar bord terecht.
Gezien de hoge mate van fantasie en empathie en het snel kunnen aanpassen aan verschillende situaties waren er geen redenen om te denken aan een stoornis in het autismespectrum. Als ze zich verveelde op school ervoer ze concentratieproblemen. Daar was echter geen sprake van als de informatie haar interesse wist te wekken en ze zelfstandig de verdieping op kon zoeken, of als ze met een leraar flink inhoudelijk kon sparren. Ook zag ze waar er zaken niet klopten in opleidingen en later ook in werksituaties, en vanuit haar grote rechtvaardigheidsgevoel stelde ze misstanden aan de kaak en rustte niet tot zaken werden opgelost. Hierdoor kwam ze regelmatig in conflict met anderen en lukte het haar niet om in loondienst werkzaam te blijven en stabiele relaties op te bouwen. Natuurlijk speelde haar onveilige jeugd daarin ook een belangrijke rol.
Tijdens de ontwikkelingsanamnese merkte de hoogbegaafdheidsspecialist op hoe groot de leerhonger en behoefte aan verbinding met anderen was. Vanuit het diagnostisch onderzoek werd de eerder gestelde classificatie borderline-persoonlijkheidsstoornis bevestigd, er werden geen andere zaken toegevoegd. In de beschrijvende diagnose werden de hoogbegaafdheid en sensitiviteit van patiënte meegenomen, alsook de dynamiek in interactie die ze ervoer. Er werd beschreven wat bevorderende factoren zijn om de problemen die ze ervaart te hanteren, zoals 1) het belang gehoord en begrepen te worden, 2) het gericht en actief mogen meedenken over haar behandelbeleid en 3) de noodzaak van openheid en transparantie in het contact met de hulpverlener, waardoor er ruimte ontstaat voor kwetsbaarheid.
In de behandeling vond vervolgens psychoeducatie plaats over hoogbegaafdheid en werden handvatten gegeven voor het zoeken van contact met andere hoogbegaafde mensen. Er werd begeleiding ingezet om de executieve vaardigheden bij patiënte te trainen. Daarnaast vond er behandeling plaats waarbij een combinatie gemaakt werd van ‘schematherapie’ en ‘acceptance and commitment therapy (ACT)’. Ook vond er (opnieuw) EMDR plaats om de lading van een aantal levensgebeurtenissen te verminderen. Eerder was EMDR niet succesvol gebleken, maar nu werd er gebruik gemaakt van de EMDR 2.0-technieken, waarbij een hoge mate van werkgeheugenbelasting zorgde voor daling van de spanning.