Er komt een vraag van een collega of ik een meneer kan zien voor een second opinion. Er zou sprake kunnen zijn van PTSS en wellicht zijn er andere behandelmogelijkheden voor hem. Daarnaast bestonden er twijfels over de eerder gestelde classificaties. In dat kader wordt de meneer uitgenodigd en wil ik hem een paar keer spreken ten behoeve van diagnostiek en indicatiestelling. Hierbij wil ik inzoomen op zijn levensgeschiedenis. Op basis van zijn dossier verwacht ik veel dynamiek, want hij is regelmatig met zijn behandelaren in conflict geweest op momenten van emotionele overspoeling en wanhoop. Hij was al enkele jaren in zorg en gedurende die periode nam zijn gedrag regelmatig extreme vormen aan. Men dacht aan een borderline-persoonlijkheidsstoornis of mogelijk een autismespectrumstoornis. Na een psychologisch onderzoek werden er net te weinig kenmerken voor een autismespectrumstoornis vastgesteld; een borderline-persoonlijkheidsstoornis kon wel gesteld worden op basis van de SCID-5-P. Echter behandeling op dat gebied hielp te weinig. De dynamiek bleef en zijn klachten ook, ondanks dat hij toenemend prikkels uit zijn leven haalde in de hoop zich beter te gaan voelen. Hij belastte zichzelf steeds minder, maar klaarde niet op.
Tijdens de eerste kennismaking is er direct contact, hij is openhartig en kritisch tegelijkertijd, en heeft een wat afwachtende houding. Wanneer dit getoetst wordt herkent hij dit. Hij heeft al vele hulpverleners gesproken en niemand komt er echt uit, maar, zo stelt hij, hij wil heel graag geholpen worden. Het gesprek verdiept zich en er ontvouwt zich een rijke emotionele binnenwereld en een hoge mate van zelfreflectie. Wanneer ik hem vraag naar zijn levensgeschiedenis begint hij te vertellen. Hij komt uit een gezin waarin er veel ruimte was voor cognitieve ontwikkeling, maar nauwelijks voor emoties. Het lijkt hem aan de woorden te ontbreken om zijn gevoelsleven te beschrijven, terwijl er duidelijk veel in hem omgaat. Hij vertelt over zijn werkloopbaan. Hij was altijd aan het innoveren en aan het verbeteren, maar stuitte vaak op weerstand en liep meermaals vast in zijn werk, waarna hij wisselde van baan. Op zijn laatste werkplek was hij vanwege de depressieve klachten uitgevallen. Dan spreken we over zijn relaties, de onzekerheid die hij altijd kende en de behoefte aan houvast bij een ander. Hij had het idee nergens echt toe te behoren, altijd een buitenstaander te zijn. Zijn ex was iemand die wel aandacht had voor hem en de ex fungeerde als een soort brug tussen hem en andere mensen. Het was dan ook pijnlijk om weer alleen te komen na de breuk. In alles wat meneer vertelt zijn de emoties sterk voelbaar en lijkt er sprake van een zeer groot rechtvaardigheidsgevoel. Zijn stem wisselt regelmatig in het gesprek van hard en snel, wat je als imponerend kan ervaren maar niet op mij gericht is, tot wat zachter en bedachtzaam. Hij is scherp in zijn analyses naar anderen en kan goed uit de voeten met confronterende communicatie in het contact. Ten aanzien van zijn eigen belevingswereld heeft hij weinig woorden, maar wanneer deze gegeven worden kan hij daar direct mee uit de voeten. Ik zoom met hem in op het verloop van zijn klachten. Hij is steeds minder gaan doen en steeds minder deel gaan nemen aan het leven in de breedste zin van het woord. Maar het lijkt hem niet te helpen, zo vertelt hij. Bijna wanhopig vraagt hij zich af hoeveel prikkels hij nog moet verminderen om van zijn klachten af te komen. Terwijl ik zo met hem praat merk ik hoe goed hij reageert op hele directe communicatie, en valt de snelheid op waarmee er verdieping komt in het contact wanneer ik oprecht probeer te begrijpen wie hij is. Ik vraag me daarom af of hier geen sprake zou kunnen zijn van hoogbegaafdheid.
In het tweede gesprek besluit ik om het ‘zijnsluik’ van Tessa Kieboom verder uit te vragen, waarbij blijkt dat hij op alle vier domeinen (perfectionisme, kritische ingesteldheid, hoge gevoeligheid en groot rechtvaardigheidsgevoel) talloze voorbeelden weet te noemen. Zowel uit zijn kindertijd als in de volwassenheid. Als ik daarnaast een ontwikkelingsanamnese afneem dan wordt mijn vermoeden sterk bevestigd. Daarnaast zie ik wel dat er sprake is van traumagerelateerde klachten. Doordat alles wat hij meemaakt diepgaand verwerkt wordt en zaken blijft rumineren in gedachten, ontstaan er vele situaties waarbij herbelevingen en nachtmerries getriggerd worden. Het verminderen van prikkels voorkomt dit niet.
Ik kies ervoor om lichaamsgericht met hem te werken. Naast het geven van psycho-educatie kijk ik met meneer wanneer hij zich prettig voelt en welke somatische hulpbronnen hij gebruikt. We breiden de hulpbronnen uit, en tegelijkertijd het opdoen van prikkels en uitdaging op alle levensvlakken. Hij heeft ondertussen contact gezocht met andere hoogbegaafden en voelt zich hierbij enorm thuis, opvallend is ook dat er in dat contact geen sprake is van continue conflicten. Hoewel hij het spannend blijft vinden om te vertrouwen op de ander in het contact, durft hij dit ook uit te spreken, waardoor het contact goed verloopt. Zodra hij het gevoel heeft dat hij meer grip krijgt op zijn leven besluiten we de opgedane trauma’s te verwerken. Opvallend is hoe snel dit gaat en hoe groot zijn vocabulaire geworden is om lichamelijke sensaties en zijn gevoelens te beschrijven. Daarnaast blijkt dat meneer enorm veerkrachtig is. Na enkele maanden behandeling zijn alle trauma’s verwerkt en ervaart hij voldoende hulpbronnen en zelfinzicht om de behandeling te beëindigen.