Karen Wolters, orthopedagoog, werkte na haar opleiding aan de school voor de journalistiek bij de radio. Al snel merkte ze dat de journalistiek niet haar plek was. Na een korte periode van bezinning, waarin ze veel vrijwilligerswerk deed, werd zij benaderd voor de functie docent Nederlands op een middelbare school. Zij haalde haar lesbevoegdheid en ontdekte dat ze het ongelofelijk leuk vond om voor de klas te staan. Hier kwam ze in aanraking met hoogbegaafdheid en het werken met hoogbegaafde kinderen. Ze besloot zich verder te verdiepen in het onderwerp en deed de master opleiding hoogbegaafdheid aan de Universiteit van Nijmegen, waarna ze zich hoogbegaafdheidsspecialist mocht noemen. Ze rondde eveneens de opleiding orthopedagogiek af. Sindsdien (inmiddels 22 jaar geleden) is ze werkzaam als orthopedagoog en hoogbegaafdheidsspecialist. Ze begon als zzp-er te werken en al snel merkte ze dat ze al haar tijd en energie stak in REC5. Inmiddels is zij directeur bij REC5 en is REC5 uitgegroeid tot een regionaal expertise centrum. Zij richten zich op kennisverspreiding over hoogbegaafdheid doormiddel van opleidingen, cursussen en het organiseren van inspiratiemiddagen voor het onderwijs. Daarnaast houdt Karen zich bezig met diagnostiek en begeleiding van hoogbegaafde kinderen en hun ouders.
Ik trof in Karen een duizendpoot, vol met ideeën en initiatieven. Ze sprak met grote bevlogenheid over haar vak als orthopedagoog en haar werk als hoogbegaafdheidsspecialist. In een notendop vertelde ze over haar eigen omzwervingen en het startpunt van haar werk met hoogbegaafde kinderen en jongeren. Na een persoonlijke uitwisseling, hetgeen een feest van herkenning opleverde, vroeg ik haar naar haar kennis en ervaring over hoogbegaafdheid bij kinderen en jongeren. In het bijzonder naar hoe haar kennis en ervaring met hoogbegaafdheidsdiagnostiek, vertaald zou kunnen worden naar volwassenen in de psychiatrie. Het zal u niet verbazen dat daar geen eenduidig antwoord op te geven valt. Precies dit is de complexiteit van diagnostiek in het algemeen, maar zeker ook bij het vaststellen van hoogbegaafdheid. Hier hebben we nog geen helder antwoord op gevonden met elkaar. Wel zijn we in de kennis over hoogbegaafdheid bij kinderen al verder gevorderd dan bij volwassenen, vertelde Karen; ze deelde vervolgens een rijkdom aan kennis en ervaring met mij:
Karen: “Er bestaat bij hulpverleners en ook in het onderwijs vaak een verlangen naar een lijstje waarop zij kenmerken van hoogbegaafdheid kunnen afvinken. Als we dat gaan doen dan missen we de essentie van wat (hoogbegaafdheids)diagnostiek is. Dit is ons ook overkomen met classificaties als autisme en adhd. Dit moeten we voorkomen. Diagnostiek gaat over observeren, informatie verzamelen, interpreteren en al deze data in zijn context plaatsen. Het begint ermee dat hoogbegaafdheid als hypothese overwogen dient te worden door een hulpverlener, dat je naast alle mogelijke andere classificaties, ook hoogbegaafdheid met een vraagteken noteert als mogelijke verklaring voor gedrag, klachten en/of gedragsproblemen.”
Wat vind jij van belang in de hoogbegaafdheidsdiagnostiek?
Karen: “In de diagnostiek bij kinderen en jongeren kijk ik breed (holistisch) en voor volwassen is dat niet anders. Uiteindelijk maakt het voor (hoogbegaafdheids)diagnostiek niet uit of degene die voor je zit, 6, 16, 36, 66 of 96 jaar oud is. Hoogbegaafd ben je van het begin tot aan het einde van je leven. Voor de hulpverlener is het belangrijk om veel kennis over hoogbegaafdheid te hebben. Er zijn inmiddels genoeg boeken op de markt die op een heel toegankelijke en laagdrempelige wijze toegang geven tot deze kennis (Literatuur – Kennisnetwerk Psychiatrie en HB (kennisnetwerkphb.nl)). Tessa Kieboom heeft bijvoorbeeld met haar twee luiken (het cognitieve luik en het zijnsluik) een mooie theorie geleverd om naar hoogbegaafdheid te kijken. Deze theorie is heel waardevol, maar kent ook een gevaar. Deze luiken worden vaak als twee losse delen gezien, terwijl het juist moet gaan over de onderlinge verbinding tussen deze twee luiken. Helaas kom ik te vaak tegen dat de zijnskant van hoogbegaafdheid aan de hand van het zijnsluik van Tessa Kieboom afgevinkt wordt en gebruikt wordt als onderbouwing voor de aan- of afwezigheid van hoogbegaafdheid, zonder het cognitieve luik mee te nemen. Dan sla je de plank mis als je het mij vraagt, ik geloof niet dat het model zo bedoeld is. Het Delphimodel (Delphiproject | OYA Psychotherapie & Coaching voor Hoogbegaafde Volwassenen) brengt de complexiteit en interactie heel mooi in kaart. In dit model wordt zichtbaar dat complexiteit, snelheid, creativiteit en intensiteit in beide luiken thuishoren en dus niet voorbehouden zijn aan het ene of het andere luik. Bovendien brengt het model de interactie met de omgeving (de context) in kaart. Ik neem in mijn diagnostiek vaak het Delphimodel als uitgangspunt. Aan de hand van observaties, gesprekken en testresultaten kleur ik het model voor het individu in en probeer ik antwoord te geven op de vraag of er sprake zou kunnen zijn van hoogbegaafdheid. Wat ik ook belangrijk vind, is dat elke hulpverlener, binnen en buiten de GGZ, er van doordrongen moet zijn dat de hoogbegaafde mens via alle zintuigen, alles versneld en met hoge intensiteit binnen krijgt. En al deze informatie ook nog eens razendsnel kan combineren. Dit brengt een gelaagdheid met zich mee, die veel mensen zich niet kunnen voorstellen. Maar deze basiskennis is van belang om hoogbegaafdheid te kunnen gaan zien, begrijpen en diagnosticeren. Deze kennis is ook nodig om los te komen van het idee dat de hoogbegaafde altijd succesvol is, altijd hoge cijfers haalt of een klas moet hebben overgeslagen. Helaas kom ik deze uitspraken en overtuigingen bij professionals nog steeds tegen in mijn werk als orthopedagoog. Vaak is er dan niet eens bereidheid om hoogbegaafdheid als hypothese mee te nemen.”
We spreken over classificeren en diagnosticeren, maar hoogbegaafdheid bestaat niet in de DSM, dus kunnen we daar wel van spreken?
Karen: “Nee, ik spreek bij hoogbegaafdheid niet over een diagnose. Het staat inderdaad ook niet als classificatie genoemd in de DSM 5, ondanks dat laagbegaafdheid wel vermeld staat. Ik ben er altijd tegenstander van geweest om hoogbegaafdheid op te willen nemen in de DSM. Het is geen ‘aandoening’, het is een variatie. Het gaat over de erkenning van het anders-zijn; hoogbegaafdheid is een kernelement van je persoonlijkheid. Die erkenning is van belang, door de hoogbegaafde zelf, maar zeker ook door de omgeving. Dit blijft in het geval van hoogbegaafdheid moeilijk, wat maakt dat ik soms denk dat het opnemen van hoogbegaafdheid in de DSM, net zoals laagbegaafdheid, helpend zou kunnen zijn voor die erkenning. Helpend, omdat het dan de hoogbegaafde volwassenen toegang verschaft tot passende psychische hulpverlening. Nu stuit een hoogbegaafde hulpzoeker nog te vaak op onkunde of hoon. En dan hebben we het nog niet eens over de misdiagnoses.”
Hoe pak je het diagnostisch traject aan? En wat kan de GGZ-professional in de volwassenzorg daarvan leren?
“Ik maak contact, kijk naar het kind en zijn/haar omgeving, luister en observeer goed. Ik zet diagnostisch materiaal zoals de WISC-V (ten behoeve van intelligentiemeting, red.) in voor observaties. Het gaat mij niet om het IQ cijfer wat er uit komt. Ik kijk veel liever hoe dat cijfer tot stand is gekomen. Hoe gaan kinderen omgaan met de opgaven die ze krijgen, is daarin de complexiteit van denken en zijn terug te zien? Wat gebeurt er als ik het tempo opvoer, gaat dan de prestatie ook vooruit? Wat als ik complexere stof aanlever, lukt het het kind dan om tot een uitkomst te komen? Of een juiste redenatie richting uitkomst? Gedijt het kind op complexiteit? Naast de observaties, is een gedegen anamnese van groot belang. En ik ga ook altijd in gesprek met het kind, want hoe klein het ook is, al is het 3 jaar oud, je kunt er mee in gesprek.”
Wat is de kernboodschap die jij in dit interview wil geven?
Karen: “Alleen diagnostiek is niet het antwoord. Het is niet zo dat als wij goede diagnostiek hebben, dat we daarmee het vraagstuk hoogbegaafdheid hebben opgelost. Zolang er nog naar hoogbegaafdheid wordt gekeken vanuit de ‘laat eerst maar eens zien hoe slim je bent’ gedachte of vanuit ‘je moet je kop niet boven het maaiveld uitsteken’ of ‘het is raar, het is vreemd, doe maar normaal’, blijft het probleem bestaan. Tegelijkertijd moet de hoogbegaafde, van elke leeftijd, leren omgaan dat zij anders naar de wereld kijken dan 97 procent van de wereld. En dat anders niet altijd beter of slechter is, gewoon anders. Zolang we nog steeds hoogbegaafde jongeren en ook volwassenen hebben die denken dat zij dom zijn of dat er iets ‘mis’ is met hen, is er werk aan de winkel. En het is ook een zoektocht voor professionals in de GGZ. Het zou fijn zijn als zij terecht kunnen bij een landelijk onafhankelijk consultatiecentrum waar zij met hun hulpvragen terecht kunnen. We moeten het samen doen.”