Esther werkt als (kinder- en jeugd)psychiater voor haar eigen bedrijf IQwise en voor INTER-PSY. Ze heeft zich gespecialiseerd in het werken met patiënten die (vermoedelijk) hoogbegaafd zijn, zowel met kinderen/jongeren als met volwassenen. Daarnaast is ze een drijvende kracht achter en de secretaris van het LKPHB. Vanuit haar enthousiasme, betrokkenheid en oog voor nuance geeft ze trainingen over hoogbegaafdheid in de psychiatrie. Ook heeft ze in 2020 het boek van James Webb et al. genaamd ’Misdiagnose en dubbeldiagnose bij hoogbegaafdheid’ mede vertaald vanuit het Engels. Verder leidt ze oudergroepen volgens het SMPG-model (SENG Model Parent Group, van het Amerikaanse SENG; Supporting Emotional Needs of the Gifted).
Esther, wat is de reden dat je jezelf met hoogbegaafdheid bezig bent gaan houden in de psychiatrie?
In 2015 volgde ik een lezing over hoogbegaafdheid, in een zoektocht naar de juiste school voor mijn eigen kinderen. Ik ontdekte dat gedragingen en psychische problemen die we binnen de psychiatrie veel tegenkomen erg kunnen lijken op kenmerken die ook wel aan hoogbegaafdheid worden toegeschreven. Vanaf dat moment ging ik op een andere manier kijken naar sommige van mijn patiënten. Ik ging me verder verdiepen in het onderwerp en raakte er steeds meer van overtuigd dat ik hier iets mee wilde, zowel in mijn eigen werk in de psychiatrie als in het verspreiden van kennis over dit onderwerp. Het raakt me als een patiënt al langere tijd in de GGZ behandeld wordt en pas dan onderzocht wordt op hoogbegaafdheid, terwijl de signalen er terugkijkend al veel eerder waren. Voor de patiënt en/of diens ouders kan dit aanvullende verklaringsmodel ineens zoveel beter passend zijn, dit gaat vaak gepaard met veel emotie. Zeker wanneer ouders zichzelf ook herkennen in het gedrag of de problemen van hun kind en zien wat voor kansen ze hierdoor mogelijk zelf gemist hebben in hun leven.
Welke signalen in een psychiatrisch onderzoek geven jou redenen om verder onderzoek te doen naar hoogbegaafdheid?
Soms zie ik een opvallende schoolloopbaan. Bijvoorbeeld als iemand op de basisschool heel goed scoorde, daarna op een hoger middelbaar onderwijsniveau start, maar vervolgens afzakt naar een VMBO-niveau. Dit is natuurlijk niet voorbehouden aan hoogbegaafdheid, maar zien we ook bij bijvoorbeeld ADHD, ASS, depressieve stoornissen et cetera. Vaak herken ik in het gesprek daarnaast verschillende zogenaamde endogene kenmerken van hoogbegaafdheid: persoonlijkheids- en gedragskenmerken die vaak voor lijken te komen bij hoogbegaafdheid. Zo kunnen kinderen, jongeren of volwassenen de lat voor zichzelf erg hoog leggen, waardoor ze mogelijk uitdagingen uit de weg gaan en faalangst kunnen ervaren. Ook ervaren ze geregeld onvoldoende aansluiting bij klasgenoten op school of collega’s op hun werk, terwijl ze in een andere omgeving juist diepgaande en zinvolle contacten onderhouden. Als ik daarnaast ook zie dat iemand een enorm sterk ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel heeft en intense emoties ervaart dan is dat reden om verder op zoek te gaan naar aanwijzingen voor hoogbegaafdheid als factor in de psychische problemen. Ik ga dan in het gesprek het kind, de jongere of volwassene op een hoger cognitief niveau bevragen, zoek bewust naar meer diepgang in het gesprek op het gebied van cognitie en metacognities. Bij hoogbegaafde patiënten merk ik dan dat het gesprek veel gemakkelijker verloopt en dat de ander zich prettiger gaat voelen in het gesprek, zich meer gezien en erkend voelt. Het contact verdiept zich en de mimiek en het oogcontact nemen toe, alsof er een muur wegvalt en de ander ‘aan gaat’ in het gesprek. Dit is een aardige indicatie dat je goed zit. Deze ontwikkeling in het contact zie je bijvoorbeeld niet op die manier bij iemand met een autismespectrumstoornis.
Is psychiatrische diagnostiek anders bij hoogbegaafde patiënten?
Ja, dat vind ik wel. Het is complexer, doordat er bij dubbeldiagnoses (dat wil zeggen zowel psychiatrische problematiek als hoogbegaafdheid) vaak sprake is van wederzijdse maskering. Het psychiatrische probleem kan zo op de voorgrond staan dat je de hoogbegaafdheidskenmerken en de cognitieve vaardigheden bijna niet meer ziet. Of de hoogbegaafdheid zorgt ervoor dat de psychiatrische stoornis minder problematisch lijkt te zijn, bijvoorbeeld als iemand naast hoogbegaafdheid ook een stoornis in het autismespectrum heeft. Er zijn dan meer aangeleerde vaardigheden in contact en communicatie door grotere cognitieve compensatie, waardoor de klachten in eerste instantie minimaal lijken, terwijl ze ondertussen voor de patiënt en diens omgeving toch heel heftig en beperkend kunnen zijn.
Het psychiatrisch beeld is dus vaker atypisch. Bij depressieve stoornissen is er meestal een grote existentiële component in de klachten. Een ander voorbeeld is de aandachtstekortstoornis, waarbij het concentratieprobleem wellicht enerzijds kan worden verklaard doordat de omgeving niet optimaal bij de hoogbegaafde aansluit, en anderzijds door een daadwerkelijk bestaande aandachtstekortstoornis. Je moet dan kijken hoe het kind of de volwassene functioneert als de omstandigheden wel optimaal zijn, om te bepalen of er naast de hoogbegaafdheid ook sprake is van ADHD.
Los van een ‘gewone’ PTSS zie je verder geregeld dat kleinere traumatische ervaringen wel degelijk grote impact kunnen hebben en om behandeling vragen, vanwege het intenser beleven en meer op metaniveau verwerken van die gebeurtenissen.
Wat vind jij nodig in een behandeling voor hoogbegaafde patiënten?
Wat mij betreft moet er sprake zijn van een tweesporenbeleid.
Enerzijds wil je de bestaande sterke kanten proberen te vergroten, zowel op cognitief vlak als qua persoonlijkheid en gedrag. De school- of werksituatie moet optimaal passend zijn, met uitdaging op niveau, anders is behandelen van de psychische problemen hetzelfde als dweilen met de kraan open. Er moet voldoende contact zijn met ontwikkelingsgelijken en er moet bij kinderen aandacht zijn voor hoe de ouders optimaal bij hun hoogbegaafde kind kunnen aansluiten.
Anderzijds wil je de bestaande problemen en symptomen verminderen. Deels kan dit middels begeleiding, deels zal hierbij professionele behandeling vanuit de psychiatrie nodig zijn, uiteraard wel rekening houdend met de hoogbegaafdheid! Een hoogbegaafd kind zul je bijvoorbeeld tijdens de behandeling moeten aanspreken op zijn/haar ontwikkelingsleeftijd in plaats van diens kalenderleeftijd, waarbij door soms al heel volwassen denkpatronen een negatief zelfbeeld en angsten kunnen ontstaan die je normaal gesproken bij oudere kinderen zou verwachten. Bij volwassenen is de aansluiting bij het hogere denkniveau ook essentieel. Geregeld is systeembehandeling nodig, bijvoorbeeld als er een flinke machtsstrijd is ontstaan tussen kind en ouders waar ze zelf niet goed meer uitkomen. Bij hoogbegaafdheid komt zo’n machtsstrijd nogal eens voor, omdat je als ouders je kind enerzijds wel degelijk moet begrenzen (bijvoorbeeld in onaangepast gedrag), maar het kind ook een sterke behoefte aan autonomie heeft.
Ik ben ervan overtuigd dat als je in de behandeling rekening houdt met zowel de psychiatrische problematiek als met de hoogbegaafdheid de behandeling voor alle partijen veel bevredigender en effectiever kan verlopen.
Wat vind je belangrijk om je collega’s hierover mee te geven?
Hoogbegaafdheid is in mijn ogen geen stoornis op zich, maar zou binnen de GGZ wel als extra variabele in de vergelijking meegenomen moeten worden. Ik vind het heel logisch dat als een IQ ver van het gemiddelde van 100 afwijkt, dit consequenties heeft voor hoe iemand in het leven staat en hoe psychische klachten zich ontwikkelen. Dat geldt zowel voor een verstandelijke beperking (IQ < 70) als voor hoogbegaafdheid (IQ > 130); overigens zijn deze IQ-getallen wat mij betreft om verschillende redenen geen harde afkappunten. In de psychiatrische diagnostiek is het dus belangrijk hoogbegaafdheid als mogelijke factor mee te nemen, dit als een samenhangend geheel te beschrijven in je structuurdiagnose, en de behandeling (psycho-educatie, (gespreks-)therapie) daarop aan te passen.